• le·ga·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
legateren
legateerde
gelegateerd
zwak -d volledig

legateren

  1. nalaten, bij testament toewijzen
    • Hij legateerde zijn spullen aan de familie. 
58 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be