leefde
- leef·de
vervoeging van |
---|
leven |
leefde
- enkelvoud verleden tijd van leven
- Ik leefde.
- Jij leefde.
- Hij, zij, het leefde.
- Ik leefde.
- ▸ Ik leefde geheel afgezonderd in mijn eigen bubbel, in mijn eigen werkelijkheid en zolang ik niet gek zou worden vond ik het heerlijk.[1]
- Het woord leefde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers