Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leb·lam·me·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het leblammetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord leblam
    • In een van de stallen hebben een leblammetje en een witte sik elkaar gevonden. Een Amsterdamse dame informeert of het lam een kind van de sik is. „Nee”, legt de boer uit, „het lammetje is een schaap, de sik is een geit. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen