kuier
- kui·er
vervoeging van |
---|
kuieren |
kuier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuieren
- Ik kuier.
- gebiedende wijs van kuieren
- Kuier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuieren
- Kuier je?
- Het woord kuier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kuier" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- kui·er
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
kuier |
gekuier |
volledig |
kuier
- op bezoek gaan, langskomen