• kui·er
vervoeging van
kuieren

kuier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuieren
    • Ik kuier. 
  2. gebiedende wijs van kuieren
    • Kuier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuieren
    • Kuier je? 
80 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • kui·er
stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
kuier
gekuier
volledig

kuier

  1. op bezoek gaan, langskomen