• ko·nings·krab·ben
  • koningskrab met uitgang -en, waarbij de labiaal weer stemhebbend wordt

de koningskrabbenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord koningskrab
     Weekdieren, wormen en zeesterren rond de Zuidpool opgepast: de vleesetende koningskrabben rukken op.[1]
  1.   Weblink bron “Krabben bedreigen zeesterren rond Zuidpool” (2 oktober 2015) op nrc.nl