• IPA: /kɔr̝ɛnɪ/
  • ko·ře·ny

kořeny

  1. nominatief meervoud van kořen
  2. accusatief meervoud van kořen
  3. vocatief meervoud van kořen
  4. instrumentalis meervoud van kořen

kořeny

  1. onbezield mannelijk meervoud passief deelwoord van het imperfectieve werkwoord kořit se
  2. vrouwelijk meervoud passief deelwoord van het imperfectieve werkwoord kořit se