Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • know·how
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vakkennis, deskundigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1968 [1]

Zelfstandig naamwoord

de knowhowm

  1. de kennis en vaardigheid om tot iets in staat te zijn
    • Wij hebben de knowhow om uw juridische problemen op te lossen. 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen