• klun·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klunzen
klunsde
geklunsd
zwak -d volledig

klunzen

  1. inergatief zich onhandig gedragen
    • En hij klunsde weer alsof het een lieve lust was... 

de klunzenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kluns
97 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be