Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·pacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstpacht kerstpachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kerstpachtv / m

  1. (kerst) geld betaald op kerstavond voor het vruchtgebruik van grond waar men niet de eigenaar van is
    • De kerstpacht moest door alle boeren rond van het dorp betaald worden.