• ker·men
  • In de betekenis van ‘kreunen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kermen
kermde
gekermd
zwak -d volledig

kermen

  1. inergatief van pijn en ellende kreunende geluid voortbrengen
    • De gewonde man kermde zachtjes toen hij op de brancard gelegd werd. 
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]