• kek·ke·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kekkeren
kekkerde
gekekkerd
zwak -d volledig

kekkeren

  1. inergatief (dierengeluid) lawaai maken zoals een Vlaamse gaai of een havik
    • Ik dacht aan een havik toen ik een vogel hoorde kekkeren maar het bleek een gaai te zijn.