Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·ta·pul·teer

Werkwoord

vervoeging van
katapulteren

katapulteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van katapulteren
    • Ik katapulteer. 
  2. gebiedende wijs van katapulteren
    • Katapulteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van katapulteren
    • Katapulteer je? 

Gangbaarheid