• ka·bot·se·ken

het kabotsekeno

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kabots
    • O Krinklende winklende waterding
      met ‘t zwarte kabotseken aan,
      wat zien ik toch geren uw kopke flink
      al schrijven op ‘t waterke gaan![1]
       
  1. Het schrijverke (Gyrinus natans)
    Guido Gezelle