kán
- kan
- beklemtoonde vorm van kan volgens spellingregel spellingregel 5.A
kán
- (spreektaal) persoonsvorm van kunnen in de tegenwoordige tijd als benadrukt wordt dat iets mogelijk hoort te zijn
- Toch nog kampioen worden? Jij kán het, maar alleen als je er zelf in blijft geloven!
- (spreektaal) persoonsvorm van kunnen in de tegenwoordige tijd in een ontkennende zin als benadrukt wordt dat iets moreel niet mogelijk is
- Hem verraden? Dat kán ik niet.
- (spreektaal) persoonsvorm van kunnen in de tegenwoordige tijd als benadrukt wordt dat iets mogelijk, maar niet waarschijnlijk of kansrijk lijkt
- Zijn baas kán het proberen.
- (spreektaal) kan als dat in een zin bijzondere nadruk krijgt in tegenstelling met een ander zinsdeel of een eerdere uitspraak
- Vraag je om een kopje, komt ze met een hele kán!
- Vanwege de klank komt ook de schrijfwijze "kàn" voor, maar dat is geen officiële spelling.