joggelen
- jog·ge·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
joggelen |
joggelde |
gejoggeld |
zwak -d | volledig |
joggelen
- overgankelijk (scheepvaart) (techniek) aan staal een waterdicht aansluitende rand vormen
- De plaat staal wordt tussen twee rollen gejoggeld, zodat er een dubbele knik in het uiteinde van de plaat komt.
- Het woord 'joggelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "joggelen" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be