Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jog·ge·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
joggelen
joggelde
gejoggeld
zwak -d volledig

Werkwoord

joggelen

  1. overgankelijk (scheepvaart) (techniek) aan staal een waterdicht aansluitende rand vormen
    • De plaat staal wordt tussen twee rollen gejoggeld, zodat er een dubbele knik in het uiteinde van de plaat komt. 

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be