• jij-bak·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jij-bakken
jij-bakte
gejij-bakt
zwak -t volledig

jij-bakken

  1. inergatief het maken van een jij-bak
    • Er werd flinkt gejij-bakt. 

de jij-bakkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord jij-bak