Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·woon
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
inwonen

inwoon

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inwonen
    • ... dat ik inwoon. 
Uitdrukkingen en gezegden

Gangbaarheid