stellend vergrotend overtreffend
integral - -

integral

  1. onlosmakelijk, integraal
    «Our network has been an integral part of the history of emancipation.»
    Ons net is een onlosmakelijk deel geweest van de geschiedenis van de emancipatie.
enkelvoud meervoud
integral integrals

integral

  1. (wiskunde) integraal
    «This integral is not easy to evaluate.»
    Deze integraal is lastig te bepalen.