improviseerden
- im·pro·vi·seer·den
vervoeging van |
---|
improviseren |
improviseerden
- meervoud verleden tijd van improviseren
- Wij improviseerden.
- Jullie improviseerden.
- Zij improviseerden.
- Wij improviseerden.
- Het woord improviseerden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.