enkelvoud meervoud
imperative imperatives

imperative

  1. (grammatica) imperatief, gebiedende wijs
  2. dwingende noodzaak, noodzakelijkheid
    «This measure is an economic imperative
    Deze maatregel is een economische noodzakelijkheid.

imperative

  1. bevelend, gezaguitstralend, autoritair
    «He entered the meeting with an imperative attitude.»
    He kwam de vergadering met een autoritaire housing binnen.