Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·mu·ni·seer·den

Werkwoord

vervoeging van
immuniseren

immuniseerden

  1. meervoud verleden tijd van immuniseren
    • Wij immuniseerden. 
    • Jullie immuniseerden. 
    • Zij immuniseerden. 

Gangbaarheid