• im·ma·tri·cu·leert
vervoeging van
immatriculeren

immatriculeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immatriculeren
    • Jij immatriculeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immatriculeren
    • Hij immatriculeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van immatriculeren
    • Immatriculeert!