immatriculeer
- im·ma·tri·cu·leer
vervoeging van |
---|
immatriculeren |
immatriculeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immatriculeren
- Ik immatriculeer.
- gebiedende wijs van immatriculeren
- Immatriculeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immatriculeren
- Immatriculeer je?
- Het woord immatriculeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.