• im·ma·tri·cu·leer
vervoeging van
immatriculeren

immatriculeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immatriculeren
    • Ik immatriculeer. 
  2. gebiedende wijs van immatriculeren
    • Immatriculeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immatriculeren
    • Immatriculeer je?