• i for·fjor

i forfjor

  1. voorlaatst
    «Den chilenske Gato Negro var den mestselgende vin i Norge også i fjor som i forfjor
    De Chileense Gato Negro was de mest verkochte wijn in Noorwegen, ook in het laatste jaar en in het vorlaatste jaar.


  • i for·fjor

i forfjor

  1. voorlaatst
    «På min tur til Romania i forfjor vår, saman med ein gjeng norske, polske og rumenske ungdomar oppdaga eg eit fantastisk land.»
    Op mijn reis naar Roemenië in het vorjaar van het vorlaatste jaar, samen met een groep Noorse, Poolse en Roemeense jongeren, ontdekte ik een fantastisch land.