Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hos·pi·teert

Werkwoord

vervoeging van
hospiteren

hospiteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospiteren
    • Jij hospiteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospiteren
    • Hij hospiteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hospiteren
    • Hospiteert!