hospiteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hos·pi·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hospiteren |
hospiteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospiteren
- Ik hospiteer.
- gebiedende wijs van hospiteren
- Hospiteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospiteren
- Hospiteer je?