Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hos·pi·teer

Werkwoord

vervoeging van
hospiteren

hospiteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospiteren
    • Ik hospiteer. 
  2. gebiedende wijs van hospiteren
    • Hospiteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospiteren
    • Hospiteer je?