hoogspring
- Geluid: hoogspring (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhoxsprɪŋ / (2 lettergrepen)
- hoog·spring
vervoeging van |
---|
hoogspringen |
hoogspring
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoogspringen
- ... dat ik hoogspring.
- Als ik slaap droom ik dat ik hoogspring of eraan denk. [1]
- Het woord 'hoogspring' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Batty, P."De benen van het lijf" in: Hollands Maandblad. 386 jrg. 21 nr. 1 (januari 1980) Stichting Hollands Weekblad, Den Haag; p. 39; geraadpleegd 2017-06-06