• her·stel·le
vervoeging van
herstellen

herstelle

  1. aanvoegende wijs van herstellen
    • De fout die men gemaakt heeft herstelle men liefst zelf. 


  • IPA: / ˈheːɐ̯ˌʃtɛlə /
  • her·stel·le

herstelle

  1. (bijzin) eerste persoon enkelvoud aantonende wijs tegenwoordige tijd van herstellen
  2. (bijzin) eerste persoon enkelvoud aanvoegende wijs I tegenwoordige tijd van herstellen
  3. (bijzin) derde persoon enkelvoud aanvoegende wijs I tegenwoordige tijd van herstellen