• her·nieuw·de
vervoeging van
hernieuwen

hernieuwde

  1. enkelvoud verleden tijd van hernieuwen
    • Ik hernieuwde. 
    • Jij hernieuwde. 
    • Hij, zij, het hernieuwde. 
  1. verbogen vorm van hernieuwd, voltooid deelwoord van hernieuwen
     Mijn laatste waterfles was vrijwel leeg toen ik in de verte gelukkig het meertje zag. Het was nog wel een heel stuk lopen, maar het was een enorme opluchting. Water! Eindelijk water! Met hernieuwde moed liep ik de berg af en vulde snel mijn lege waterflessen met het koele water uit het meer, waarbij ik moest terugdenken aan het advies van mijn dochter.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers