• he·ren

de herenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord heer
     Natuurlijk hebben noch ik noch de heren in lange jurken enig idee wat waar is en wat niet, maar je moet tenslotte toch ergens in geloven. Ik zal er wellicht heel anders over denken over tien jaar tijd. Ik blijf zoeken.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


heren

  1. verouderde spelling of vorm van hæren tot 2012
(verouderd) bepaalde vorm nominatief enkelvoud van her, m