• gru·wen
  • In de betekenis van ‘afschuw hebben van’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1420 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gruwen
gruwde
gegruwd
zwak -d volledig

gruwen

  1. inergatief een sterk gevoel van afkeer ervaren
    • Hij gruwde bij de gedachte nog een keer daar een jaar te moeten verblijven. 
96 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]