• gro·ßer

großer

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief mannelijk enkelvoud van groß

großer

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief vrouwelijk enkelvoud van groß

großer

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief vrouwelijk enkelvoud van groß

großer

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief meervoud van groß

großer

  1. onbepaald nominatief mannelijk enkelvoud van groß