griller

  1. roosteren
  2. (spreektaal) doorzien, betrappen
    «Ils se sont fait griller par les keufs.»
    Ze hebben zich laten pakken door de smerissen. [1]
  3. (spreektaal) stikken van de hitte
    «On grille dans cet appart!»
    Het is stikheet in deze flat! [1]
  4. (spreektaal) (een sigaret) aansteken
    «J'ai grillé une clope et j'ai foutu le camp.»
    Ik stak een peuk aan en ging er vandoor. [1]
  5. (spreektaal) passeren, inhalen
    «Vise la nana qui grille tout le monde avec sa caisse!»
    Kijk eens naar die griet die iedereen inhaalt met haar bak! [1]