gnuiven
- gnui·ven
- In de betekenis van ‘gniffelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1920 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gnuiven |
gnuifde |
gegnuifd |
zwak -d | volledig |
gnuiven
- ergatief onderdrukt, triomfantelijk lachen, vaak uit leedvermaak
- De kwajongen zat te gnuiven toen de leraar erin trapte.
- Het woord gnuiven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gnuiven" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "gnuiven" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be