Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈɡlaʊ̯bən/
Woordafbreking
  • glau·ben
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
glauben
/ˈɡlaʊ̯bən/
glaubte
/ˈɡlaʊ̯ptə/
geglaubt
/gəˈɡlaʊ̯pt/
volledig

Werkwoord

glauben

  1. geloven