• ge·vijf·ti·gen

gevijftigen

  1. met het aantal van vijftig
    • Uit de verschillende universiteitssteden van Nederland waren studentendelegaties naar Purmerend gereisd, waar zij des morgens gevijftigen in de gezellige raadszaal van het stadhuis werden ontvangen door burgemeester mr. R. Kooiman die hier door de Dampkring werd uitgeroepen tot erelid van de club. [1]