• ge·veer·tie·nen

geveertienen

  1. met het aantal van veertien, veertien samen
    • Er kwamen er 14. Geveertienen hebben we toen beredeneerd: 1500 A.R.-kiezers; 1500 C.H.-kiezers; 1000 K.V.P.-kiezers; 1200 P.v.d.A.-kiezers en 450 voor ons. Zo is het geweest en zo zal het wel blijven. [1]