• geu·zen
  • Van het Franse 'gueux' (= bedelaars, schooiers). Zo noemde volgens de overlevering raadsman Berlaymont de edelen die in 1566 een smeekschrift aanboden aan de Spaanse landvoogdes Margaretha van Parma. De geuzen zouden deze term hebben overgenomen als erenaam/ Geuzennaam.

de geuzenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord geus
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord geuze