Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·pre·dik·te

Bijvoeglijk naamwoord

gepredikte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van gepredikt

Werkwoord

vervoeging van: prediken…
verbogen vorm: geprediktee

gepredikte

  1. verbogen vorm van gepredikt, voltooid deelwoord van prediken

Gangbaarheid