• ge·knech·ter

geknechter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van geknecht
     Opgedoft begaven we ons op weg. Ik had een das van een van de Engelse jongens geleend, een ding met stippen dat bij mijn colbertje vloekte, en voelde me zo veel geknechter dan in mijn doordeweekse werkplunje.[1]
  1.   Weblink bron Vruchtbaar land in: Raster., nieuwe reeks. jrg. 2008 nr. 123/124 (2009), De Bezige Bij, Amsterdam, ISBN 9789023441045, p. 71