• ge·klin·geld
vervoeging van: klingelen…
verbogen vorm: geklingelde

geklingeld

  1. voltooid deelwoord van klingelen
  2. gesjareld zijn, gejost zijn, geklingeld zijn, een fout maken
    • Als je in tijdsnood zit en iemand toch beslist om eentje te gaan drinken waardoor je dan te laat komt. Dan ben je geklingeld.