• ge·duh
  • Pennsylvania-Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel ge-

geduh

  1. voltooid (verleden) deelwoord van duhn
    «Sankt Patrick hot viele Wunner geduh un hot viel iwwer sei Lewe mit Gott gschriwwe.»
    St. Patrick heeft vele wonderen gedaan en heeft veel geschreven over zijn leven met God.