• gan·nef·je

het gannefjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord gannef (Jiddisch-Hebreeuws)
    • Een listig gannefje had de moeilijke ketting rustig laten,hangen en had zich op het schuldeloze edoch onbeschermde voorwiel geworpen. [1]