• gang·maak
vervoeging van
gangmaken

gangmaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gangmaken
    • Ik gangmaak. 
  2. gebiedende wijs van gangmaken
    • Gangmaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gangmaken
    • Gangmaak je?