• fullt
Naar frequentie 1301

fullt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van full

fullt

  1. compleet, geheel, volledig
  • fullt ut (aldeles, fullstendig)
geheel en al


  • fullt

fullt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van full

fullt

  1. compleet, geheel, volledig
    «Det er heilt og fullt mi skyld.»
    Het is volledig en geheel mijn schuld.