• fris·jes
  • afgeleid van fris met het achtervoegsel -jes

frisjes

  1. (over omgevingstemperatuur) net iets koeler dan prettig is
    • Toen de zon onder was gegaan, werd het aan het strand frisjes. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be