flitste voorbij
- flits·te voor·bij
vervoeging van |
---|
voorbijflitsen |
flitste voorbij
- enkelvoud verleden tijd van voorbijflitsen
- Ik flitste voorbij.
- Jij flitste voorbij.
- Hij, zij, het flitste voorbij.
- Ik flitste voorbij.
- Het woord flitste voorbij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.