Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flits op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opflitsen

flits (...) op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opflitsen
    • Ik flits op. 
  2. gebiedende wijs van opflitsen
    • Flits op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opflitsen
    • Flits je op? 

Gangbaarheid