flingué

  1. (spreektaal) kapot, beschadigd
    «Ton portable, il est flingué ou quoi? On entend que dalle!»
    Is dat mobieltje van jou kapot of zo? Je hoort geen bal! [1]
  2. (spreektaal) vermoeid, geradbraakt
    «Après une semaine à l’usine, j’suis flingué
    Na een week in de fabriek ben ik kapot. [1]