Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fikst

Bijvoeglijk naamwoord

fikst

  1. onverbogen vorm van de overtreffende trap van fiks

Werkwoord

vervoeging van
fiksen

fikst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiksen
    • Jij fikst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiksen
    • Hij fikst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fiksen
    • Fikst!